Ik heb net m’n handen in het sop of m’n telefoon trilt als een bezetene. Een nummer dat ik niet herken. Ik droog m’n handen half af, klem het toestel tussen m’n hoofd en schouder en hervat mijn afwasritueel.
„Spreek ik met de heer of mevrouw Nicolette de Boer?”
Hoe je je dat kunt afvragen is mij een raadsel, maar goed.
„Ja, dat ben ik!”
„Ik bel u over het volgende: u heeft 3 weken de Volkskrant gehad.”
„O ja?”
„Ja, echt. Kunt u het zich nog herinneren?”
„Ehm.. dat is alweer een tijdje terug, of niet?”
Ik weet het eigenlijk meteen. Die heftige nieuwsperiode in de zomervakantie toen de MH17 neerstortte, ik werd er elke ochtend mee wakker door het geluid van de krant die neerploft op m’n deurmat. En de tijd dat het conflict tussen Israël en Palestina oplaaide en ik me dood ergerde aan de berichtgeving die overduidelijk pro Hamas was, maar daar zal ik deze bijverdienende jongen niet mee belasten. „Wat zei u?” vraagt hij. Sorry maat, ik ben ook nog aan het afwassen. „Dat het alweer een tijdje terug is.”
De vraag
„Oh, dat kan wel kloppen”, zegt-ie. „Maar de vraag is: hoe beviel het?” Dat is helemaal niet dé vraag, de vraag is of je me een abonnement aan kunt smeren zodat je weer punten scoort in je vreselijke baan en wat minder lamlendig naar huis gaat straks om vijf uur.
„Eh, ja..” zeg ik vertwijfeld, terwijl ik nog een lading borden in het afwaswater laat zakken. Wat een vraag. Hoe beviel u de krant? Come to the point! Ik begin haastig naar woorden te zoeken en ik hoor hem al grinniken. “Maar het was niet zo dat ik nou echt dacht van jeee, laat ik een abonnement nemen!” zeg ik, terwijl ik nog een lading borden in het afwaswater laat zakken. Close enough.
Klare taal
En dan gebeurt het. Hij schiet in de lach. Niet als in ‘onderdrukt gegrinnik’ maar echt lachen. „Nou, dat is klare taal”, weet hij er nog uit te brengen, gevolgd door een nog grotere lach waar-ie moeilijk uitkomt. Als in, Geer en Goor over de vloer. Hij komt er niet meer bovenop. Ik snap niet wat er zo grappig is, maar ik moet ook lachen. Om hem, voor alle duidelijkheid.
Hij gaat me absoluut niet langer van m’n werk af houden, zegt hij. Geen gezeur, hij voelt wel dat dit niks wordt. Zijn afsluiting waarin hij me nog een fijne dag wenst, klinkt door de weggevallen formaliteit gemeender dan ooit. „Jij ook een hele fijne dag”, zeg ik. Nog niet van de lach bekomen vertelt hij me nog dat hij me moet wijzen op het bel-me-niet-register. „Dan wens ik je nog een hele fijne dag”, zegt hij nogmaals. „Ja, ik jou ook.”
Maar je mag me best vaker bellen. Ik vis nog een verdwaald broodmes uit het afwaswater en mik het in het druiprek.
Nee is nee. Eindelijk iemand die ‘t begrijpt.
Hulde.